Home >


Interviews

Caroline Ansink ‘oogst’ muziek


‘Van welke Nederlandse componist zou u graag een nieuw werk willen spelen of zingen?’ Dat was de vraag die het Concertgebouw, in het het kader van 75 jaar Kamermuziek, stelde aan een aantal musici die dit jaar optreden in de reguliere series. Jard van Nes koos voor Caroline Ansink, op voorwaarde dat ze geen Nederlandse tekst te zingen zou krijgen. De componist zocht en vond en vertelt daarover.

‘Jard had aanvankelijk een Duitse tekst gevraagd, omdat ze in het Duits zo prettig zingt. Maar Duits... ik vond het zo weinig passen bij Amsterdam en het Concertgebouw. Het moest Amsterdamser zijn, en opeens dacht ik aan Jiddisch, wat toch ook veel op Duits lijkt. Dus ben ik opzoek gegaan naar Jiddische poëzie. Eerst bij boekhandel Joachimsthal in Amsterdam. Daar mocht ik een heleboel prachtige boeken bekijken, maar tot mijn grote schrik waren alle gedichten in het Hebreeuwse alfabet gedrukt. Het was wel Jiddisch, maar ik kon het niet lezen! Wat ik natuurlijk niet durfde te zeggen, dus riep ik maar dat het te duur was. Dat betekende wel dat ik dat Hebreeuwse alfabet moest gaan leren, om die gedichten te kunnen transcriberen. Dat was nog behoorlijk moelijk. Toen hoorde ik via het Joods Historisch Museum dat er een dik boek bestond met honderden Jiddische gedichten. Weliswaar ook in Hebreewse letters, maar met een Engelse vertaling ernaast, zodat ik tenminste inhoudelijk een keuze zou kunnen maken. Dat boek bleek nergens meer te krijgen, dus ben ik zo ongeveer alle antiquariaten afgegaan. Uiteindelijk vond ik een winkeltje op de Centuurbaan. Die mevrouw wilde het eigenlijk niet verkopen, want het was haar privé bezit, maar omdat ik het zo graag wilde hebben heeft ze het afgestaan. Voor maar zestig gulden. Ik kon haar wel zoenen!’

Gorgelen
‘Nadat ik alles had doorgelezen, heb ik een flink aantal gedichten uitgekozen en getranscribeerd. Daarvan zijn er uiteindelijk vijf overgebleven die een soort samenhang hebben, en kort en krachtig zijn. Want niet alle gedichten zijn geschikt om op muziek te zetten; ze moeten direct en helder zijn, je moet ze “verstaan”. Die vijf bleken me na lezing en herlezing het sterkst te raken. Als een tekst goed is. komt-ie zó in het voedingsbodempje terecht, dat ik ergens in mijn middenrif lokaliseer. Dan voel ik het al gaan gorgelen en weet ik , dit is echt wat ik wil. Soms zie ik er ook wel beelden of kleuren bij. Bij het eerste gedicht, over de zee die zich zo macho manifesteert, voelde ik zelfs een beetje de golven. Ik heb een tamelijk ongebreidelde fantasie, dus er gebeurt meteen van alles als ik zo’n gedicht lees.’

Oogsten
‘Ik heb me terug getrokken in mijn boshuisje in Overijssel, tussen de eekhoorntjes, en ben aan het werk gegaan. Het opschrijven is eigenlijk een soort “oogsten”: heel zorgvuldig luisteren naar die innerlijke klanken, dat bandrecordertje in mijn hoofd. Het klinkt een beetje als de gramofoonplaat, terwijl de luidspreker is uitgeschakeld, heel zachtjes en kriebelig. Je moet wel heel goed luisteren om niets te missen. Er hoeft maar een vligtuig over te komen, of ik kan weer opnieuw beginnen. De instrumentatie is dan nog niet duidelijk; vaak maak ik eerst een soort schetsje en ontdek dan dat het beeld helderder wordt als ik het een bepaalde kleur geef, het bijvoorbeeld door een hobo laat spelen. Bij deze liederen ben ik natuurlijk uitgegaan van zang en piano. Maar er waren momenten dat ik dacht: dit zou eigenlijk mooier zijn voor strijkers, en dan zoek ik een oplossing om het op de piano zo te laten klinken.

Toen ik een paar schetsen klaar had, ben ik naar Jard van Nes gegaan. Dat doe ik nooit, niemand mag mijn werk zien voordat het klaar is, maar in dit gevel wilde ik toch weten of het zingbaar was. Jard bekeek het en was enthousiast. Ik kon verder. Het is een lang proces, alleen al het in het net schrijven - elk nootje langs een lineaal - je doet soms een volle dag over één bladzijde.’

Een tekst kan beelden of klanken oproepen, maar hoe ontstaat een instrumentale compositie? ‘Ik kan op de fiets zitten en door een landschap rijden, en ineens begint het. Dan fiets ik verder, en er komt een vervolg, of het begin blijft zich aan me opdringen. Dan weet ik dat is een goed begin. Dat proces gaat door, terwijl ik onder de douche sta of het gas lager draai. Als ik heel hard ga peinzen, kan ik technisch heus wel wat uitdenken, een goed verantwoord systeem op papier zetten. Daartoe neem ik mijn uitvlucht als ik een deadline heb en er “komt niks binnen”. En dan zijn het heus wel noten die ik aan iedere compositieleraar kan laten zien. Maar ik vind dat gewoon niet zo leuk, ik luister liever naar wat er zich van buiten af aan klanken aan me opdringt. Daar word ik volstrekt niet gehinderd door de behoefte vernieuwend bezig te zijn. Ik luister naar wat ik hoor en zit zo in mijn eigen wereldje dat ik me er niks van aantrek wat er in de maatschappij allemaal bekokstoofd wordt over waar een compositie aan moet voldoen. Pas op het moment dat ik bericht krijg of een opdracht aangenomen dan wel afgewezen wordt, houd ik me daar eventjes mee bezig, maar nooit tijdens het noten schrijven. Behalve naar door mij bewonderde componisten als Ton de Leeuw en Isang Yun, luister ik ook zelden naar collega’s. Als ik iets van ze hoor is dat toeval. Ik ben nu eenmaal een beetje wereldvreemd.’

Raak
Muziek heeft altijd een rol in haar leven gespeeld. Zowel haar ouders (beiden arts) als de vier kinderen hielden zich actief met muziek bezig. ‘Ook ik werd, zoals dat in een net gezin hoort, naar muziekles gestuurd. Ik modderde wat op de blokfluit en iedereen was het er overeens dat ik geen talent had. Tot ik bij Henk Vos kwam, en de dwarsfluit ontdekte. Toen was het meteen raak. Oefenen deed ik niet, maar ik speelde op les en vond dat enig. Daarna viel het conservatorium natuurlijk wel tegen.’

Waarom koos je voor het conservatorium? ‘Ik wilde in ieder geval geen arts worden. Muziek vond ik geweldig, maar ik zag mezelf meer leuk meefluiten in een bandje of zo. Dat kon ik mijn ouders niet verkopen, en conservatorium, dat klonk wel goed. We kregen analyse van Alex Manassen en vanuit die lessen, en het huiswerk dat hij opgaf, leerde ik componeren. De regels die hij me bijbracht, vond ik veel leuker dan de klassieke harmonieleer. Al als kind had ik een duidelijke voorkeur voor nieuwe muziek. Toen ik nog nauwelijks kon praten, was mijn lievelingsstuk De vuurvogel; later op de voet gevolgd door de Carmina burana. Nou ja, ik was toen zeven...!

Omdat ik bij Abbie de Quant fluit wilde studeren, ben ik overgestapt naar het Utechts Conservatorium, waar ik voor compositie bij Joep Straesser terechtkwam. Ik heb keurig in beide vakken eindexamen gedaan. Daarna heb ik me voornamelijk op het componeren gericht. Tot nu toe zijn er altijd opdrachten geweest, soms van fondsen, soms door het bedrijfsleven gesponsord, soms van de radio. Ik schrijf zo’n vier stukken per jaar. Bovendien ben ik gaan lesgeven. Op de muziekschool in Lelystad en het conservatorium in Utrecht. Daarmee houd ik de communicatie met de maatschappij op gang, en ik vind werken met kinderen en jonge mensen heel boeiend. Fluitspelen doe ik niet of nauwelijks meer. Die fluit was me ook te beperkt - veel liever zou ik strijkkwartet spelen, en het allerliefst symfonie-orkest. Helaas kan dat niet in je eentje - behalve als componist. Dan kan dat. Ik speel nu eigenlijk alles, en dat vind ik heerlijk.’

Preludium, Henriette Posthuma de Boer



ShopFactory (TM). Click Here.